Een vervelende, omhooggevallen en avontuurlijke man

Eind november 1882 ging de 23-jarige handelsman en reisschrijver Hendrik Muller in Mozambique aan boord van de Zambesi en voer zuidwaarts richting de Britse kolonie Natal. Het schip verliet daarmee een door pokken getroffen gebied, en moest daarom van de Britten 21 dagen wachten tot het mocht aanmeren. Schip en bemanning waren daar niet op toegerust; de passagiers van de Zambesi werden steeds vuiler en dorstiger. Het ergst waren de kakkerlakken: ‘Vroolijk deden ze zich te goed aan mijne nagels en wandelden zij over mijn gezicht, ja in mijn mond,’ schreef Muller, die getroffen door malaria-koortsaanvallen in zijn kooi lag.

 

Maar het ergste moest nog komen: de zee begon te stuwen. Mullers biograaf, Dik van der Meulen, tekent op: ‘Een plotselinge schok voer door de Zambesi, zodat velen omvielen. Een van de twee ankerkettingen bleek gebroken. Even later ging ook het tweede anker, waarna de schoenerbrik aan de branding was overgeleverd. “De schuit is naar de haaien,” hoorde Muller de kapitein mompelen.’ Met groot geweld sloeg de Zambesi tegen de grond. Muller en zijn medepassagiers spoelden aan op het strand bij Durban, waar ze niet bepaald een warm welkom wachtte; ze werden omsingeld door de politie en Muller vernam via een briefje van een ‘bevriend landgenoot’ dat hij moest maken dat hij wegkwam, omdat de autoriteiten van plan waren de quarantaine met nog eens drie weken te verlengen. Muller wist er tussenuit te piepen door de duinen in te lopen, viel uitgeput in slaap langs de kant van een weg, werd gewekt door een agent die hem voor een landloper aanzag, ontsnapte en kwam uiteindelijk goed terecht: ‘Een kaffer ontfermde zich eindelijk over mij en had de goedheid mij den weg te wijzen naar het huis van den vertegenwoordiger mijner maatschappij in deze plaats.’

 

Dr. Hendrik Muller, wereldreiziger voor het vaderland (1859-1941) is de nieuwe biografie van een van Nederlands beste biografen Dik van der Meulen (bekend van Multatuli en Willem III) en staat vol met dit soort sappige anekdotes. Met humor en een prettige distantie schetst Van der Meulen de avonturen van deze grillige handelsreiziger, reisschrijver en diplomaat, een Bekende Nederlander in zijn tijd, maar nu goeddeels vergeten. Hij bereisde alle continenten behalve Australië en Antarctica, in de hoedanigheid van (zelfverklaard) diplomaat en belangenbehartiger van de Oranje Vrijstaat, en in zijn jonge jaren als handelaar. Hij was een zoon uit een voorname Rotterdamse handelsfamilie – een aanvankelijk hecht gezin. Muller schrijft in zijn jonge jaren uitzonderlijk openhartig aan zijn ouders. Van der Meulen schrijft: ‘Met gefronste wenkbrauwen lazen vader en moeder Muller zijn verslag van een dansavond in de zaal bij de tuinen van Belle Vue in Manchester. (…) Hij vergaapte zich aan het elektrisch licht – een nieuw fenomeen – en ‘snorde’, zoals hij het uitdrukte, ‘een very goodlooking juffie op, niet al te onfatsoenlijk.’

 

De familie kreeg veel voor de kiezen met Muller: ‘Reizen, seks en zelfs ‘lanterfanten’ deed hij met grote inzet. Maar het hinderlijkste van al was zijn onstilbare honger naar eerbetoon en erkenning,’ aldus Van der Meulen. En inderdaad, altijd was Muller bezig met het vergroten van zijn stand en positie en het zich inlikken bij allerlei belangrijke figuren, en steeds voelde hij zich desondanks gekrenkt en miskend. Hij raakte dan ook gebrouilleerd met velen, onder wie zijn eigen ouders. Op de rouwkaarten van zijn juist overleden moeder maakte hij nog aantekeningen over de mogelijke naamsuitbreiding – hij vond ‘Muller’ te min – waar zijn ouders beide tegen waren.

 

Zijn reisnotities verraden dat hij vooral genoot van het reizen zelf en van het opschrijven van zijn reisavonturen. Hij had duidelijk schrijftalent en bracht verschillende reisboeken uit, die op een groot lezerspubliek konden rekenen. In de vele andere rollen die hij vervulde (als handelsman, wetenschapper, vertegenwoordiger van de Boerenrepublieken, baas van een Belgisch vluchtelingenkamp ten tijde van de Eerste Wereldoorlog en diplomaat in Boekarest en Praag) blonk Muller niet uit. De beschrijvingen van enkele van deze episodes in het boek zijn dan ook niet bijzonder interessant, hoewel ze wel een inkijkje bieden in de vele kwesties van zijn tijd. Van der Meulen roemt Muller in zijn conclusie vooral als een reizende chroniqueur, als ooggetuige van een verdwijnende wereld. Daarnaast werd hij, schrijft Van der Meulen, door velen (en zonder twijfel door de biograaf zelf) een zelfingenomen kwast bevonden.

 

Die eindbeoordeling is nog mild te noemen. In zijn opvattingen en activiteiten was Muller onmiskenbaar een koloniale heerser, een man die zich als Westers, blank heerschap superieur voelde aan anderen, en daar ook naar handelde. In de inleiding, op pagina 12, lezen we Mullers zelfvoldane verslag van het afranselen van een zwarte drager met een tweepuntige karwats (hij liet zich door de Afrikaanse jungle dragen). In 1890 ronselde hij onder valse voorwendselen zwarte mannen in Liberia om de Nederlanders als soldaten te dienen in de Atjeh-oorlog. Hij vroeg zich achteloos af of Nederland geen protectoraat over Liberia kon aanvaarden of ‘een stuk Klein-Azië nemen’ als het Ottomaanse Rijk ‘verdeeld moest worden’. Dr. Hendrik Muller is een levensverhaal doorspekt met kolonialisme, racisme, antisemitisme, vriendjespolitiek, belangenverstrengeling, machtshonger en nationalisme, zoals uiteraard de Westerse cultuur waaruit hij voortkwam zelf, in het bijzonder die van de conservatief-liberale (mannelijke) elite waartoe Muller behoorde.

 

Van der Meulen toont sec hoe normaal dit in die tijd was, en dat in die zin Mullers opvattingen weinig opvallend zijn te noemen. Maar wanneer hij schrijft dat Muller wel een uitzonderlijke sympathie had voor de volkeren die hij tegenkwam op zijn reizen wringt het enigszins. Enerzijds is dat waar – Muller schreef uitvoerig en vol belangstelling over de gebruiken en gewoonten van de mensen die hij tegenkwam en legde een uitgebreide verzameling etnografica aan – anderzijds blijft het ook tenenkrommend om te lezen dat hij ‘overdonderd [was] door de uiterlijke schoonheid van veel (zwarte) Afrikanen, wier intelligentie en praktische inzichten hem vaak verrasten’, of dat zijn beschrijvingen van zwarte vrouwen ‘een enkele keer een haast zinnenprikkelende toon kregen’ (iets dat Van der Meulen lijkt aan te wijzen als een bewijs voor de liefhebbende belangstelling van Muller voor deze mensen). Ja, Muller had een grote, oprechte interesse, maar tegelijk was hij in alles doortrokken van het racistische superioriteitsgevoel van de negentiende eeuw, ook zijn meer positieve waarderingen. Daar geeft Van der Meulen wel blijk van, maar hij blijft soms wel erg welwillend. Het kan geen kwaad, lijkt mij, om het onrecht, de koloniale mechanismen en de kwalijke racistische denkbeelden waar Muller zich in wentelde met iets meer scrupules te bezien.

 

Dat laat niet weg dat Van der Meulen, geboren biograaf, met dit boek een zeer goed geschreven en prachtig geïllustreerde biografie heeft afgeleverd, over een vervelende, omhooggevallen maar zeer avontuurlijke man die de hele wereld zag voordat het vliegtuig was uitgevonden. Een aloude bebaarde negentiende-eeuwer die vond dat hem alles toekwam, en die zelden tot nooit op enige bescheidenheid kon worden betrapt. Behalve misschien als het om zijn biografie ging, waarover hij tot ieders verbazing schreef: ‘Daarvoor ben ik niet belangrijk genoeg.’