1001 vrouwen: Geertruida

Lemma voor 1001 Vrouwen in de 20ste eeuw samengesteld door Els Kloek.

MUYSKEN, Geertruida Agneta, vooral bekend als G. Kapteyn-Muysken (geb. Hillegom 13-2-1855 – gest. Arnhem 5-9-1920), publiciste, vrijdenkster. Dochter van Antoine Charles Muysken (1803-1868), notaris en burgemeester van Hillegom, en Constantia Susanna Commelin (1810-1864). Geertruida Muysken trouwde op 21-12-1880 in Haarlem met Albertus Philippus Kapteyn (1848-1927), werktuigkundig ingenieur. Uit dit huwelijk werden 2 dochters en 1 zoon geboren.

 

Geertruida (roepnamen: Truus, Truce en Gertrude) Muysken werd geboren als jongste in een groot burgemeestersgezin in Hillegom – vóór haar waren twaalf kinderen geboren, waarvan er zes als baby of kind stierven. Zo groeide ze op met twee broers en vier zussen. Haar moeder stierf toen ze negen, haar vader toen ze dertien jaar oud was. Na de lagere school bezocht Geertruida de net opgerichte mms in Haarlem, waar ze bevriend raakte met Martha van Vloten. Via haar kwam ze in contact met de mannen die later bekend zouden worden als de Tachtigers. Na de mms wilde Geertruida niets liever dan doorstuderen. Toen ze in 1877 het artikel ‘Bergopwaarts’ van sociaal hervormster Hélène Mercier las, een pleidooi voor de ‘hogere ontwikkeling’ van vrouwen, schreef ze Mercier een brief waarin ze vroeg naar de mogelijkheden om als meisje door te studeren. Mercier verwees haar naar leraar en letterkundige Willem Doorenbos, bij wie Geertruida inderdaad tussen 1878 en 1880 privélessen volgde. Ze verdiepte zich, zelfstandig en onder leiding van Doorenbos, in literatuur, filosofie, sociologie en geschiedenis.

 

Eigen ethische theorie

In 1880 ontmoette Geertruida Muysken werktuigkundig ingenieur Albert Kapteyn en ze trouwden datzelfde jaar. In 1881 verhuisde het jonge echtpaar naar Londen, waar Kapteyn als directeur-generaal van de Westinghouse Brake Company werd aangesteld. In Londen werden hun drie kinderen geboren: Olga (1881), May (1883) en Albert (1886). Aanvankelijk viel het leven als moeder en huisvrouw in de miljoenenstad haar zwaar, vooral omdat haar man regelmatig en langdurig op reis was. Desondanks bleef ze vastbesloten zich intellectueel verder te ontwikkelen. Bewust deed ze aan geboortebeperking.

 

In haar vrije tijd bezocht Kapteyn-Muysken een aantal debatclubs en cursussen en in 1892 sloot ze zich definitief aan bij de radicale vrouwensociëteit de Pioneer Club en de vrijdenkersorganisatie West London Ethical Society (WLES). Via deze clubs en cursussen begon ze deel uit te maken van een progressief netwerk. Ze ontmoette grote schrijvers uit binnen- en buitenland, zoals de Russische anarchist Peter Kropotkin, de Ierse schrijfster Sarah Grand en toneelschrijver en socialist George Bernard Shaw. Als Nederlandse vrienden haar opzochten, fungeerde zij graag als verbindende schakel. Zo stelde ze een kennis van Aletta Jacobs voor aan activiste Annie Besant en introduceerde ze Frederik van Eeden bij de bekende theosofe Helena Blavatsky.

 

In 1885 begon de inmiddels dertigjarige Kapteyn-Muysken haar eigen ethische theorie voor maatschappijhervorming te formuleren. Ze liet zich inspireren door een grote variëteit aan intellectuele stromingen, zoals het positivisme, het socialisme, het utilitarisme, het transcendentalisme, het anarchisme, het spiritisme, de theosofie en het feminisme, maar ze weigerde zich klakkeloos bij zo’n ‘isme’ aan te sluiten. Ze raakte er juist steeds meer van overtuigd ‘dat de waarheid niet te vatten is in welk systeem dan ook’, zoals ze in haar dagboek noteerde (16-4-1885). Omdat ze vond dat kinderen ethisch gewapend moesten worden tegen de uitdagingen van de moderne maatschappij begon ze in 1893 een Ethical Class for Children. Deze Londense ‘vrijdenkers-zondagsschool’ was een bescheiden succes en daarom werd Kapteyn-Muysken door het weekblad Shafts, nauw verbonden met de Pioneer Club, gevraagd hierover een artikel te schrijven. A plea for moral education’ (1894) was haar debuut als publiciste.

 

In de jaren daarna schreef Kapteyn-Muysken recensies en beschouwingen voor Shafts, voor het Nederlandse feministische blad Belang en Recht van Henriette van der Mey en voor het progressieve weekblad De Kroniek. In die stukken klinkt steeds haar overtuiging door dat de mens zich zou moeten losmaken van alle dogma’s en autoriteiten. De sleutel voor morele vooruitgang zou men niet vinden in een metafysische macht of materiële verbetering, maar in de mens zelf. Hierin baseerde ze zich grotendeels op de relatief onbekende Franse filosoof Jean-Marie Guyau. Ze vertaalde diens sleutelwerk Esquisse d’une moral sans obligation, ni sanction (1885) in het Engels; het verscheen in 1898 bij Watts & Co en behaalde nog datzelfde jaar een herdruk. In 1899 nam ze als lid van de Nederlandse delegatie deel aan het Internationaal Vrouwencongres in Londen en stond ze op de kandidatenlijst voor het bestuur van de WLES. Aan dit drukke leven kwam een einde toen het gezin, omwille van het werk van Albert, in 1900 naar Zürich verhuisde.

 

Actief humanitair idealiste

In Zwitserland bleef Kapteyn-Muysken schrijven: ze publiceerde artikelen in De XXe Eeuw en De Nieuwe Gids en in 1907 kwam haar eerste essaybundel uit onder de titel Affirmatie. Lijnen eener levensbeschouwing. Ook in Zürich stond Kapteyn-Muysken in contact met gelijkgestemde intellectuelen en maatschappijhervormers, onder wie enkele gevluchte revolutionairen uit Polen en Rusland. In 1908 verhuisde ze met haar gezin terug naar Nederland, naar het schijnt omdat Albert het reizen moe was. Ze sloot zich aan bij het Nationaal Comité voor Moederbescherming en Sexueele Hervorming, vrijdenkersvereeniging De Dageraad en korte tijd bij de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht, maar serieuze aansluiting bij de Nederlandse vrouwenbeweging vond ze niet. Haar villa in Scheveningen werd een trefpunt voor linkse intellectuelen als Clara Wichmann, Ferdinand Domela Nieuwenhuis en Hendrik Petrus Berlage. Tijdens de Eerste Wereldoorlog zette ze zich actief in voor de antimilitaristische beweging.

 

Kapteyn-Muyskens overtuigingen ontwikkelden zich tegen het einde van haar leven steeds meer in uitgesproken revolutionaire, religieus-anarchistische richting. In 1919 sloot ze zich aan bij de Bond van Revolutionair-Socialistische Intellectuelen (BRSI). In haar tweede bundel, Levensrichting van deze tijd. Verzamelde opstellen (1916) en het postuum gepubliceerde Revolutie en weder-geboorte (1921) bepleitte ze een optimistisch en individualistisch ‘levensgeloof’, los van traditionele autoriteiten en dogma’s. Een dergelijke geestelijk-morele ‘wedergeboorte’ zag ze als een voorwaarde voor het slagen van de revolutie. Kapteyn-Muysken stierf op 5 september 1920 in een psychiatrische inrichting te Arnhem, 65 jaar oud, en werd gecremeerd in Westerveld.

 

Reputatie

Met haar kosmopolitische houding, haar internationale netwerk in de vrijdenkersbeweging en haar brede kennis van het humanitair idealisme van haar tijd leverde Geertruida Kapteyn-Muyskens een unieke bijdrage aan het Nederlandse debat over maatschappijhervormingen. Sociaal-anarchist Bernard Reyndorp noemt haar ‘een van de grootste idealisten’ en ‘een der meest vrije en onbevangen geesten’ van de revolutionaire beweging, met een ‘bijna universeele kennis van de geestelijke en sociale stroomingen van onzen tijd’ (Reyndorp, 132). Maar die internationale ervaring en haar radicale vrijdenken maakten ook dat ze in Nederland weinig gelijkgestemden trof – zo bleef ze een relatieve eenling. Zelf bleef ze Nederland altijd een bekrompen landje vinden. De auteur van dit lemma werkt aan haar biografie.