Sporen van Paula

Jammer. Dat is haar laatste woord, voordat ze sterft, 31 jaar oud, terwijl ze een achttien dagen oude baby achterlaat. Gauguin en Cézanne hadden alle tijd gehad om hun werk te ontwikkelen. Paula niet. ‘Paula is een zeepbel tussen de twee eeuwen. Ze schildert, snel, glanzend.’

 

 

Paula Modersohn-Becker (1876-1907) schilderde een prachtig oeuvre bij elkaar, intens, eerlijk en trefzeker. Ze was een voorloopster van het expressionisme en schilderde met eenzelfde geestdrift als tijdgenoot Picasso. Dankzij Marie Darrieussecq zijn haar werk en leven opnieuw over het voetlicht gebracht. Afgelopen jaar werd voor het eerst een tentoonstelling aan haar gewijd in Paula’s geliefde stad Parijs, er is een heuse Duitse biopic geproduceerd (Paula) en deze week komt de biografie die Darrieussecq over haar schreef uit in Nederlandse vertaling: Hier zijn is heerlijk, naar een dichtregel van Rainer Maria Rilke. In een bescheiden 150 bladzijden neemt Darrieussecq je mee door het leven van de kunstenares, een korte maar intense reis, van het Duitse dorpje Worpswede naar Parijs en weer terug, een veelbelovende kunstenaarscarrière in de knop gebroken.

 

 

 

Op haar zeventiende ontdekt Paula het schilderen en besluit dat ze niets liever wil dan dat. Ze vestigt zich in Worpswede, een kunstenaarsdorp ten noorden van Bremen, en gaat in de leer. Haar beste vriendin is de jonge beeldhouwster Clara Westhoff, die ook in Worpswede woont en werkt. Samen sleeën, roeien en rennen ze door het dorp. Ze gaan naar Parijs (Parijs in 1900!) bezoeken de Wereldtentoonstelling en het Louvre en volgen lessen aan de Académie Colarossi en de École des Beaux-Arts. Terug in Worpswede leren ze de andere kunstenaars van het dorp kennen: Otto Modersohn, Heinrich Vogeler en ook Rainer Maria Rilke. Ze praten, drinken en discussiëren. In een prachtige scène beschrijft Darrieussecq hoe de meisjes op een verveelde zomermiddag stiekem in de toren van de dorpskerk klimmen en de klokken luiden. ‘Een schandaal. De onderwijzer komt aanrennen en rent weer weg als hij ze herkent: de twee stadse meisjes, de twee kunstenaressen!’ Het is als een signaal aan de wereld: we zijn er en we laten ons niet stoppen.

 

Eenvoudig zal het niet zijn. Na een zinderende tijd samen trouwt Paula in 1901 met de elf jaar oudere Otto en Clara met Rilke. Paula’s ouders, die blijk gaven van een grote ruimdenkendheid door haar naar Parijs te laten gaan en te laten schilderen, stellen één voorwaarde: dat ze in twee maanden leert koken aan een kookschool in Berlijn. Haar vader drukt haar in een brief op het hart dat ze zich als getrouwde vrouw dient te onderwerpen aan de wil van haar man, dat ze zichzelf moet vergeten. Hoewel ze bij Otto rust en genegenheid vindt, is het huwelijk een teleurstelling: ‘In het huwelijk verdubbelt het gevoel onbegrepen te zijn. Want het hele leven vóór het huwelijk was een zoeken naar die ruimte van begrip. Is het niet beter zo, zonder die illusie, alleen met een grote, eenzame waarheid? Ik schrijf dit in mijn huishoudboekje, paaszondag 1902, in mijn keuken, terwijl ik een kalfsrollade aan het braden ben.’

 

 

‘Leven met een kunstenares, dat is een volkomen nieuw probleem,’ schrijft Rilke.

 

Veel liever eet Paula gekookte eieren en appelmoes en slaapt ze in haar atelier, zoals ze doet als Otto niet thuis is. Ze wil vrij zijn, iemand worden, ‘met trots voelen dat ik schilder ben’. In een lichte, gecondenseerde literaire stijl (uitstekend vertaald door Mirjam de Veth) beschrijft Darrieussecq die zoektocht, gebaseerd op de brieven en dagboeken van de vier protagonisten: Paula, Clara, Rilke en Otto. Ze beschrijft ‘niet het leven zoals Paula M. Becker het beleefde, maar wat ik ervan opvang, een eeuw later, een spoor’. Dat doet ze beslist, helder, met een prettige terughoudendheid. Ze laat de bronnen voor zichzelf spreken. Als Paula Otto verlaat, als ze weer naar Parijs vertrekt, als ze dan toch zwanger wordt – Darrieussecq onthoudt zich van speculatie. ‘Ik kijk liever naar Paula’s schilderijen.’ Ze beschrijft hoe Paula haar stijl ontwikkelt en in haar kunstenaarschap Rilke vindt als gelijke, hoe ze vrouwen weet te schilderen los van de mannenblik, intiem en krachtig, hoe ze als eerste vrouw in de kunstgeschiedenis een naakt zelfportret maakt. En hoe ze desondanks in haar leven maar drie schilderijen verkocht, en hoe die schilderijen tot voor kort nog steeds in de stoffige depots van Duitse musea verkeerden.

 

 

Dat dit laatste een schande is, het onrechtvaardige lot van een onbegrepen vrouw in een mannenwereld, daar laat Darrieusecq geen twijfel over bestaan. In essayistische overdenkingen reflecteert ze op Paula’s nalatenschap en de receptie daarvan. Waarom is Paula alleen in Duitsland bekend? En waarom bevinden veel van haar schilderijen zich in depots in plaats van in museumzalen? Ze bewijst dat wat wij koesteren van onze (kunst)geschiedenis geen onschuldig gegeven is. In de kunstcanon zijn mannen aan de macht, terwijl onder de oppervlakte verhalen en schilderijen als die van Paula schuilen, rijk en ontroerend, klaar om gezien te worden, hier te zijn.

 

 

Achttien dagen na de bevalling mag Paula eindelijk opstaan van de dokter. Ze zakt in elkaar en sterft aan een longembolie, ontstaan doordat ze te lang heeft gelegen. Wat overblijft is het werk van een toegewijd kunstenares met een ongekende drang tot schilderen, een talent dat niet gespaard werd door de meedogenloze tijd.