Oesters

Column voor Hard//Hoofd

De oesterman vraagt of ik al eens een oester heb gegeten. 'Nee, dit is de eerste keer,' antwoord ik. Ik kijk naar het lichtgrijze snotachtige zeedier in zijn schelp. De oesterman strooit er liefdevol tabasco en limoensap overheen. Nog wat verse peper, en klaar. Hij overhandigt me de lekkernij voorzichtig. Nu is het de oester en ik.

 

Ik sta onder een partytent tussen een menigte mensen in feestkleding. Het regent pijpenstelen. Er hangen lampionnen in de boom als bontgekleurde vruchten, de kleuren steken scherp af tegen het grijze van de dag. De mensen lachen. De bruiden lachen het meest. Ze worden omhelsd door hun vrienden. Iedereen is nog vol van de toespraken en proost op de liefde. Champagne sprankelt in kegelvormige glazen en overal om me heen worden gulzig oesters uit hun schelpen geslurpt.

 

Tussen de oester en mij is er weinig liefde. Maar de oesterman kijkt mij met zijn oceaanblauwe ogen verwachtingsvol aan. Hij heeft de oesters gisterochtend zelf geplukt, op Ameland. Daarna heeft hij ze in zijn auto richting het zuiden gereden, naar de voor oesters ongetwijfeld mythisch klinkende provincie Zeeland, waar hij ze heeft uitgestald op aluminium schalen. Wat een avontuur voor de oesters. Als ze zich met behulp van enkele hersencellen – je zou bijna denken dat ze die hadden als je naar hun substantie kijkt – bewust hadden kunnen zijn van hun epische reis, dan hadden ze vast gedacht dat dit de oesterhemel moest zijn. Maar niets is minder waar. Dit blijkt de oesterhel. Weerloos liggen de ongewervelden te wachten op het mes van de oesterman, een kort en puntig mes, dat hij hanteert met een ijzeren handschoen aan, als een ridder met een maliënkolder en een zwaard. Eén voor één wrikt hij de ruwe schatkistjes open om zijn slachtoffers op te dienen. Tot mijn teleurstelling zijn er geen parels te bekennen.

 

De ridder vraagt waarom ik zo treuzel. Durf ik soms niet? Hij schenkt mij een bemoedigende glimlach. Verrek, de oesterman is met me aan het flirten. Terwijl ik de ijskoude, waterige oester vol afschuw in mijn hand geklemd houd, bespeur ik een sprankje warme genegenheid in de blik van de oesterman. Wat heeft hij trouwens prachtige ogen. ‘Ik durf heus wel, hoor,’ zeg ik, terwijl ik het bakje slijm naar mijn mond breng. Langzaam kantel ik de schelp naar voren.

 

Waar ik een verschrikkelijke golf zout zeewater verwacht, volgt een delicate smaak van frisse – ja, waar smaakt het eigenlijk naar? Een combinatie van kamille, tuinkers, melk en haring? Wat het ook is, het is in ieder geval heel erg lekker op een heel subtiele manier. In tegenstelling tot de oesterman. Die heb ik na het aanhoren van ellenlange verhalen over zichzelf links laten liggen. Geef mij maar oesters.

 

Voor een overzicht van mijn stukken voor Hard//Hoofd, zie hier.